woensdag 6 januari 2010

Heimwee en verwondering

In Zuid-Duitsland ligt de Belchen (1414 meter). De op vier na hoogste berg van het Zwarte Woud. De berg ligt aan de rand van het Zwarte Woud, boven het Rijndal. Aan de westzijde van de Rijn liggen de Vogezen. Op heldere dagen bieden de toppen van het Zwarte Woud en de Vogezen een prachtig vergezicht tot de toppen van de Alpen, honderden kilometers naar het zuiden. Bijna niet voor te stellen, wonder der natuur.

Een foto, genomen van de top van de Belchen, imponeert mij het meest, elke keer als ik er naar kijk. Misschien wel, omdat ik mijzelf niet in staat acht zoiets moois vast te leggen. Tegelijk ook, omdat deze foto mij met heimwee vervuld. Het is ongrijpbaar. Het landschap is te mooi, zo heb ik het nog nooit gezien. Ik ben een ongelooflijke liefhebber van het berglandschap. Ik kan niet beschrijven waarom, maar het is zo.

De hoogste besneeuwde top is de Mont Blanc (4807 meter) en ligt ruim 400 kilometer verderop. De schoonheid van het licht de vrede in het landschap, het is te mooi en het gaat boven al het menselijke bewegen uit, dat zich in de donkere diepte afspeelt (de zendmast van het Zwitserse Basel, rechts onderin, laat de nietigheid van ons bestaan zien).

Ds. J.T. Doornenbal (1909-1975), de legendarische dominee uit Oene kon naar eigen zeggen niet zoveel. Zelfs preken niet. Hij had, zo schreef hij eens, slechts één talent: “Het bezit van mijn ogen en het vermogen ermee de schoonheid der dingen te zien en er een klein geluk uit weg te dragen.” Groot is het om de euforie van dit Godswonder te kunnen zien. Ik gun een ieder in 2010 deze schoonheid, dit vergezicht. Ik geloof dat er in onze tijd maar weinig lichtpuntjes zijn te ontdekken, maar vergezichten als deze wijzen ons op het grote Licht dat in de wereld gekomen is. Heimwee en verwondering maken het leven - vreemd genoeg - dragelijk en geven een christen waarlijk de idee onderweg te zijn.

Opnieuw dacht ik aan dominee Doornenbal.

Doornenbal reed eens met de trein van Oene naar Ridderkerk om een zendingspreek te houden in de Singelkerk. Het was december 1961. De dagen kort, de nachten lang. De reis was onvergetelijk: "de tocht over de Veluwe (...) is er een geweest om nooit te vergeten, zo vol en gelukkig dat ik geen woorden zal kunnen vinden om er ook maar het minste van te zeggen. Het dalende zonlicht bescheen de bossen, de aarde was licht besneeuwd, de hemel erboven als geopend, en heel de natuur was enkel vrede."

Doornenbal besloot zijn preek opnieuw met het 'licht van de Veluwe': Ik heb er vanavond nog even bij gedacht, bij dat onbeschrijflijke licht over de bossen en de heuvels van de Veluwe, tot daar waar de zon nooit meer onder gaat en waar de maan haar schijnsel nooit meer zal intrekken, want aldaar zal geen nacht meer wezen, en geen donkerheid, en geen strijd, en geen zending, De vrede van Sions kinderen zal groot zijn, want daar blijft een ruste over voor het volk van God. Amen."