dinsdag 16 februari 2010

De kerk zal er altijd zijn

De christelijke kerk bewaart een geheim. Een geheim dat niet verloren kan gaan. Vorige week las ik twee artikelen waarin dit prachtig verwoord werd. Heel anders dan in het enge en benauwde van de reformatorische gezindte - ik weet dat zij het goed bedoelen. Breder, groter, omvangrijker en stralender ging het over het geheim dat de christelijke traditie in haar kern bewaart. Troost en warmte in een verloren, kille en zondige wereld, waar ik ook een onderdeel van ben.

Het eerste artikel was van Jan van der Graaf. Hij schreef over conservatisme als “het bewaren van een geheim”. Van der Graaf: “Dat geheim wordt niet in grootmoeders keuken, ook niet in grootvaders boekenkast maar in de kerk der eeuwen bewaard.” Hij illustreert deze gedachte beeldschoon door een passage te citeren uit het nieuwste boek van James Kennedy Stad op een berg. Kennedy citeert een leider van een jongerenbeweging die met bijzonder veel waardering terug denkt aan de kerk van een oom en tante: “Ik voelde het bijzondere (...) een kerk die daar al eeuwen staat uit te kijken over het land, de stompe toren als een vinger naar boven wijzend (...) En dan die prachtige liederen, die eveneens de toets der eeuwen hebben doorstaan (...) En ik wist: de kerk is er altijd geweest en zal altijd blijven bestaan.''

Het tweede artikel was een prachtig interview met christenpedagoog prof. dr. Wim ter Horst in het Reformatorisch Dagblad. In Leiden noemden ze hem vroeger “een bevindelijk pedagoog” en dat terwijl hij niet eens een bevindelijk gereformeerde achtergrond heeft: “ik ben gewoon hervormd, zonder toevoeging”, aldus Ter Horst. Als jongentje van acht jaar bezocht hij voor het eerst met zijn ouders - ze deden tot die tijd nergens aan - de Hervormde kerk van Borne. Het maakte een diepe indruk: “het middeleeuwse gebouw, de fresco’s op de muur, de oude preekstoel. Ik dacht: hier leven mensen met een geheim, daar wil ik meer van weten.”

De kerk heeft warmte voortgebracht in een kille wereld, omdat ze putte uit de bron de mystieke, verborgen omgang met God. Het refodom werd te veel doel in zichzelf, en dat kan nooit goed zijn, als daarbij zicht op de katholiciteit van de kerk verloren gaat. Het refodom is ingezonken, klein, benepen en soms ernstig verzwakt. Het is jammer - ik schrijf dit in een week die vooraf gaat aan een week waarin twee grote reformatorische beurzen op commerciële grondslag plaatsvinden - dat het existentiële menigmaal wordt overwonnen door het materiële. Het besef een onderdeel te zijn van de historie van de kerk wordt verdrongen door een oppervlakkige groepscultuur met slechts uiterlijke kenmerken en accessoires, zonder inhoud. Bij het aanschouwen van dit refodom moet ik denken aan Godfried Bomans. Bomans schreef eens: "er is in de familie een kistje dat van generatie op generatie eerbiedig wordt doorgegeven maar dat niemand ooit openmaakt. Als iemand dan uiteindelijk het deksel eraf haalt, blijkt het leeg te zijn."

De boodschap van de kerk is niet naar de mens of van de mens, maar wel voor de mens en wil geproclameerd worden, ook in een wereld die de oase van de christelijke cultuur verlaten heeft. Toch zijn veel mensen op zoek, ook postmoderne mensen verlangen naar een Verhaal. Van der Graaf: “In onze samenleving verlangen velen, onbestemd en onbewust, naar 'een glimp van de hemel'. Henriëtte Roland Holst zei ooit dat de toekomst het heden niet kan verlossen. Verlossing komt vanuit een ver verleden, toen Christus op het kruis de machten overwon." Het geheim dat de kerk bewaart is de troost niets anders te weten dan Christus en Die gekruisigd.

De kerk zal er altijd zijn dankzij haar Schutsheer.

donderdag 4 februari 2010

Burke, Groen en Smytegelt

Groen van Prinsterer (1801-1876), de grondlegger van de christelijk conservatieve politiek in Nederland, had in zijn tijd niet veel op met de mensen die hij zelf beschreef als “conservatieven”. Hij noemde het conservatisme zelfs “de grootste vijand” van wat hij zelf beoogde. Dit wordt niet zelden gebruikt om aan te geven dat Groen een hekel had aan conservatieven en het zelf niet was. Die politici, die Groen aanduidde als “conservatief” waren liberaal en soms anti-religieus: kinderen van de Franse revolutie. Groen was zich er terdege van bewust dat deugdethiek uiteindelijk iet bestand zou zijn tegen het “schutsgevaarte van het ongeloof”, het biedt te weinig waarborg in een apocalyptische tijd.

Groen was in alles een leerling van de bekende Engelse filosoof Edmund Burke (1729-1797), de grondlegger van het conservatisme. Ook hierin. Burke was namelijk dezelfde gedachte toegedaan. Burke kan niet zonder zijn christelijke achtergrond gezien worden, en dat betekent voor veel conservatieven een moeilijkheid. Conservatieven van nu stellen vragen bij de ‘goede mens’, geloven niet in de maakbaarheid der dingen, maar hebben juist oog voor de historisch gegroeide dingen. Kortom, deugdethiek (de vier klassieke deugden zijn voorzichtigheid, rechtvaardigheid, gematigdheid en moed) is groots en het belang ervan wordt - ook door christenen - te weinig onderkend. Groter is echter het christelijk geloof, waar deugden eerder genadegaven zijn. Zonder geloof staat alles op spel. Het christelijk geloof was voor Burke de waarborg voor “gezond conservatisme”.

Dit conservatisme werd ook door John Adams (1735-1826) - van hem verscheen kort geleden een in het Nederlands vertaalde biografie - bedoeld. Dat is een ander conservatisme, dan het liberale conservatisme van na de Franse Revolutie, waarin afgerekend werd met religie. Deze twee ‘stromingen’ (liberaal en christelijk) zijn ook in Nederland aanwezig en botsen af en toe.

Is ‘christelijk conservatisme’ dan een contradictio in terminis? Is er een waterscheiding tussen het conservatisme en de christelijke traditie? “Nee”, zo stelde dr. H. Klink onlangs in een lezing over conservatisme in Middelharnis: “Ze komen bijvoorbeeld samen in de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament die waarschijnlijk Paulus ook kende en las.” Deugdethiek is belangrijk, dat hebben Herman Bavinck en dr. W. Aalders ook gesteld. De vergeten apocriefe boeken - volgens de vertalers van de Statenvertaling “nuttig” om te lezen - bieden veel aanknopingspunten. De bekende zeventiende-eeuwse theoloog en predikant Bernardus Smytegelt (1665-1739) kon de boeken Jezus Sirach en Wijsheid van Salomo wel waarderen: “wilt gij iets lezen, wij raden u iets aan uit de apocriefe boeken. Maar wij bevelen u de apocriefe boeken niet aan of lees eerst de geleerde voorrede die daarvoor geplaatst is. Lees dan thuis gekomen het vijfde hoofdstuk van het Boek der Wijsheid eens.”

Ook dat is katholieke breedte.