maandag 16 november 2009

Dominee Doornenbal

Het is maandag. Ik had vandaag een blog willen schrijven naar aanleiding van een bezochte debatavond van SGP-jongeren Urk over ‘Christendom en de PVV’. Misschien doe ik dat later. In elk geval schrijf ik deze week een artikel over het ‘christelijk conservatisme en de SGP’, dat zal ik ook hier plaatsen. Ik wil nu eens niet over politiek schrijven, “er is een weg die nog uitnemender is”.

Gisteren was het zondag en dat is een mooie dag. Met onuitsprekelijk veel vreugde heb ik in één middag bijna het hele nieuwe boek van Bart Jan Spruyt Als je eenmaal hebt liefgehad gelezen. Prachtig, je ziet de weergaloze beelden van licht en kleuren je proeft de euforie over dit Godswonder – laat onze ogen meer uitgaan naar de beeldende schoonheid van Gods schepping. Genoten heb ik van de voelbare strijd tussen romantiek en stichtelijkheid. Beelden, gedachten uit mijn eigen jeugd doemden op. Is dit een wereld, een tijd, zijn dit mensen die al eindeloos, onbereikbaar achter ons liggen? Enerzijds voel ik de melancholie om wat verloren is, aan de andere kant weiger ik haar. Dit boek brengt een goede boodschap.

Het christelijk conservatisme van dominee Doornenbal is volgens Spruyt te typeren als een combinatie van ‘katholieke breedte en tegelijk diepe bevindelijkheid’. Dat is voor moderne ‘refo’s’ een onmogelijkheid, niet in de laatste plaats veroorzaakt door een verengde visie op geloof, kerk en cultuur. Zicht op de katholieke – algemeen christelijk – breedte hebben we nauwelijks, want we voeren oorlog om de kleinste zaken, tegelijk zijn we ook de ‘diepe bevindelijkheid’ kwijt, ik kom daar zo op terug. Refoland is een woestijn, in plaats van een land vloeiende van melk en honing.

Met weerzin kijk ik soms naar het reformatorische gewoel onder de zon. Het is té perfect. Het klopt té goed. Elk onvertogen woord is uitgebannen, de humor bedenkelijk. Ernst heeft daarom plaatsgemaakt voor een serieusheid, zonder ironie, zonder zelfkritiek. Wij weten hoe het moet en wij hebben onze eigen wereld geschapen en elke afwijking daarop is vreemd en verdient niet anders dan ons hoongelach. Het is nu de tijd om de ‘katholieke breedte’ te zoeken.

Doornenbal keerde zich, net als ds. I. Kievit, tegen een theologische ontwikkeling waarin het geloof ‘een verschrikkelijk ingewikkeld ding’ is geworden. Niet weinigen zijn nu bevreesd uitspraken te doen over hun eigen bevinding, want als deze niet ‘overgenomen’ kunnen worden door geestelijk keurmeesters hebben ze een nog grotere geestelijke nood. En zo worden zelfs de heilige zaken langs een menselijke meetlat geplaatst. Dit gaat door tot in het leven-van-alle-dag. Alle ongeregeldheden en vermeende ongerechtigheden zijn uitgebannen, maar hiermee ook de schoonheid van kunst, muziek en literatuur. Een gave die, de door ons zo geprezen, maar weinig gelezen, ‘oudvaders’ wel hadden, als daar zijn: Revius, Bogerman en Voetius. Zij genoten van de schoonheid van de composities van Jan Pietersz Sweelinck. Wie peilt nu nog de diepte van Ein Deusches Requiem van Johannes Brahms, of de ongekende schoonheid van de Passacaglia in C van Johann Sebastian Bach, waarin hij zijn Schepper en Heere roemt?

De haringen van de ‘refotenten’ – die niet langer lijken op de zwarte tenten van Kedar – zijn als met een moker diep ingeslagen in de keiharde grond van ons aardse bestaan. Politiek verzetten wij ons tegen de sociaal-democratische ‘maakbaarheid van de samenleving’, terwijl we zelf de ‘maakbaarheid van de zuil’ omarmen. Zelfs de kritiek van buitenaf zou, volgens sommige opinieleiders in eigen kring, met een ‘reformatorische COC’ gepareerd kunnen worden. Hoe zot.

In de gebrokenheid van ons bestaan passen die mokerslagen niet. Zelfs Doornenbal kon zijn ‘aardsgezindheid’ soms verfoeien – en dat terwijl hij niet aan het ‘stof’ kleefde als andere mensen, maar zich in dat soort ogenblikken slechts hechtte aan de haast paradijselijke aanblikken van het landschap. Het was de strijd tussen romantiek en stichtelijkheid. Maar, iets – diepe bevindelijkheid – ging daar altijd boven uit: Christus in Wie al de volheid woont. ‘Al de volheid! Dan kan toch dit lege leven vol worden, en daarnaar schreit immers ons hart? Als er maar werkelijk plaats voor is.’ Het was de stille roep vol heimee ‘naar de God des Levens, ach wanneer?’ (Psalm 42) ‘Die heimwee hebben, komen thuis.’

Halleluja (een woord dat ds. J.T. Doornenbal wat vaker ging gebruiken toen hij hoorde dat Beppie van de meester dat zo mooi vond).

N.a.v.: Bart Jan Spruyt, Als je eenmaal hebt liefgehad. Over ds. J.T. Doornenbal, geloof, cultuur en politiek (Zoetermeer 2009).

2 opmerkingen: